close
close

Rechtenstudent procedeert twee keer bij de Raad van State wegens ‘cum laude’

In Leiden kunnen rechtenstudenten het predicaat cum laude ontvangen voor het vergunningsexamen als het gewogen gemiddelde van alle ‘onderwijseenheden’ een 8,0 of hoger is, als voor het scriptiediploma minimaal een 8,0 is behaald en binnen vier weken het vergunningsexamen met goed gevolg heeft afgelegd. jaren. academische jaren. Indien het gewogen gemiddelde 0,5 punt afwijkt, kan de examencommissie alsnog besluiten deze aanwijzing te verlenen. Deze student behaalde een gewogen gemiddelde van 7.758 en een 8,0 op zijn scriptie. Hij wees de examencommissie op zijn prestaties in verband met zijn studie en zijn werk aan de universiteit en daarbuiten, maar zonder succes. De student ging naar de Raad van State.

‘Speciale omstandigheden’

De Afdeling Bestuursrechtspraak stelt dat de examencommissie een grote mate van discretionaire bevoegdheid heeft bij het toekennen van de graad cum laude. Vastgesteld moet worden of er sprake is van ‘bijzondere omstandigheden’ die cum laude rechtvaardigen. Deze student heeft extra vakken gevolgd, maar dat is niets bijzonders: er zullen er meer volgen. Ook onderwijsactiviteiten (zoals een studentassistentschap) zijn niet bijzonder. Dat geldt ook voor een vak dat hij op de rechtenstudie volgde, maar aangezien hij slechts een 7 haalde, is het ook geen bijzondere prestatie. En dat hij buitenschoolse activiteiten deed (hij zat bijvoorbeeld in het ‘verhuurteam’) is ook niets bijzonders. De examencommissie had zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake was van een bijzonder geval en heeft het verzoek om cum laude terecht afgewezen.

Onderscheidend karakter

Daar laat de student het niet bij: hij vraagt ​​opnieuw aan de examencommissie van zijn universiteit om hem het cijfer cum laude toe te kennen. Volgens hem blijkt uit het besluit van de Afdeling dat zijn werk voor het verhuurteam een ​​onderscheidend karakter heeft. Daarom moeten deze activiteiten als een ‘bijzondere omstandigheid’ worden beschouwd. Uit de Onderwijs- en Examenregeling van de opleiding Bachelor of Laws (REA) volgt dat deze cum laude moet worden toegekend. De examencommissie wijst dit verzoek tweemaal af: uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat een beslissing van een rechterlijke instantie geen nieuw ontdekt feit of gewijzigde omstandigheid is, een term uit de Algemene wet bestuursrecht (AWB). Omdat er geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden aan het licht zijn gekomen, heeft reprocederen geen zin.

Verhuur uitrusting

De afdeling had de activiteiten van deze student binnen het verhuurteam al niet ‘bijzonder’ genoemd, omdat niet veel studenten hetzelfde doen. Dit maakt deze activiteit in OER-zin niet bijzonder. Anders kan de individuele bijdrage van deze student aan deze huurapparatuur niet precies worden vastgesteld, aangezien deze tot stand is gekomen in samenwerking met drie medestudenten en de gemeente Leiden. Volgens de Examencommissie moeten buitenschoolse activiteiten academisch van aard zijn en gekoppeld zijn aan de einddoelen van het vak om ‘bijzonder’ te zijn in de zin van OER. Dat was hier niet het geval.

‘Meer onderzoek’

De student gaat dan voor de tweede keer naar de Raad van State. Hij stelt dat de examencommissie onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zijn werkzaamheden voor het verhuurteam niet als bijzondere omstandigheid zijn aangemerkt. De examencommissie had moeten onderzoeken wat zijn persoonlijke bijdrage aan het verhuurteam was. Ook is hij van mening dat de examencommissie een ‘aangepast beleid’ voert, waarbij de criteria voor open leermiddelen zo strikt en inconsistent worden toegepast dat buitenschoolse activiteiten nooit als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt. Volgens de Afdeling had de student dit verzoek tot “nader onderzoek” al in de voorgaande procedure kunnen indienen. De nieuwe argumenten tegen het besluit van de examencommissie (waartegen inmiddels juridisch geen beroep meer mogelijk is) zijn geen nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Volgens de faculteit is het “nieuwe beleid” van de examencommissie (volgens de student) noch een nieuw feit, noch een gewijzigde omstandigheid. Ook stelt de examencommissie dat er geen sprake is van nieuw beleid. Op dit punt verliest de student.

twee leden

De student heeft nog een argument: de beslissing van de examencommissie is genomen door twee leden die niet bij de zitting aanwezig waren. De gevolgde procedure en de beslissing in het administratief beroep zijn dan ook niet zorgvuldig, transparant en correct. Het is waar dat elke kamer van de examencommissie drie of vijf leden telt en een volledige zetel bezet. Maar het huishoudelijk reglement bepaalt ook dat de examencommissie in bijzondere situaties een kamer van drie leden instelt. In dit geval had een lid zich verontschuldigd en aangezien een kamer slechts uit vijf of drie leden kan bestaan, heeft een ander lid niet deelgenomen aan de kamer die het administratief beroep behandelde. Er is dus niets om je zorgen over te maken.

boetebedrag

Ten slotte stelt de student dat de examencommissie niet-naleving heeft gepleegd door de beslissingstermijn van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te overschrijden. Volgens hem zou de Afdeling dit niet-naleven van de termijn moeten melden, bijvoorbeeld door het opleggen van een sanctie. Maar ook dat mist deze student. Op je bachelordiploma ontvang je geen cum laude.

Bestuursrecht

Gezien zijn ervaring met dit soort procedures wordt van deze student verwacht dat hij in de masterfase goede cijfers haalt voor vakken als bestuursrecht en bestuursprocesrecht.

Lees de uitspraak hier: ECLI:NL:RVS:2024:251.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *