close
close

Begrotingsgedachten over box 3

De vertreknota, begrotingsregels en inkomstenkader. Het zijn Haagse begrippen waar een belastingspecialist doorgaans weinig affiniteit mee heeft. De interpretatie van deze begrippen is echter doorslaggevend voor de vraag welke gevolgen de zogenaamde D-Day-uitspraken (zie UN 2024/28.3 t/m UN 2024/28.6) hebben voor de toekomstige belastingwetgeving.

De eerste vraag die deze zomer in Den Haag gesteld zal worden is hoe groot het begrotingsgat veroorzaakt door de D-Day-vonnissen is. Vóór de vonnissen gingen alleen al de afgelopen jaren bedragen van 4 miljard euro rond. Te horen is dat dit verlies wellicht niet zo ernstig is, mede omdat de Hoge Raad de bewijslast van daadwerkelijke (lagere) prestaties bij de belastingbetaler legt. Hoewel ik begrijp dat de belastingbetaler zich in de beste bewijspositie bevindt, kan worden verwacht dat hier in de praktijk flexibel mee wordt omgegaan. Het zou zeer cynisch zijn als vanwege de gekozen bewijslastverdeling (slechts) een onrechtmatige heffing zou worden geïnd. Bij het kantoor in Den Haag rijst de vraag of dit verlies in de balans kan worden meegenomen of moet worden gecompenseerd. Het lijkt duidelijk dat, als er compensatie nodig is, dit zou moeten resulteren in een verhoging van de belastingen overeenkomstig de begrotingsregels, en dus niet in een verlaging van de uitgaven.

De tweede vraag heeft betrekking op wat de straffen de komende jaren voor box 3 gaan betekenen. De algemene verwachting is dat de nieuwe reële inkomstenbelasting op zijn vroegst in 2027 in werking zal treden. Rekening houdend met het begrotingsperspectief zou men zich kunnen afvragen of overbruggingswetgeving 2.0 niet voor 2025 (en 2026) moet worden opgesteld, dus zonder optie voor het forfaitaire systeem. Nu – net als toen voor de jaren tot 2023 – wordt voor de belastingbetaler het beste van twee werelden gecreëerd, met de mogelijkheid om te kiezen tussen het systeem van vaste tarieven enerzijds en het daadwerkelijke rendement op D-Day-rulingen anderzijds. . Deze optie betekent een extra begrotingsverlies, dat waarschijnlijk zal moeten leiden tot een verhoging van de compensatiebelasting.

Een Brugwet 2.0 zal echter waarschijnlijk mislukken vanwege praktische bezwaren. In de eerste plaats is de doorlooptijd voor het opstellen van nieuw overbruggingswetgeving veel korter dan na de Kerstregeling. Een extra complicerende factor is dat er een nieuw kabinet komt, dat eerst het regeerakkoord moet uitwerken. Bovendien impliceert de Overbruggingswet 2.0 een belasting op basis van werkelijke rendementen. De voortvarende invoering van een belasting op basis van daadwerkelijke aangiften is herhaaldelijk mislukt door het ontbreken van IV-capaciteit van de Belastingdienst. Er kan gesteld worden dat de keuze voor reëel rendement feitelijk twee parallelle systemen creëert, waarvan er één al gebaseerd is op reëel rendement.

Een laatste budgettaire gedachte betreft de vormgeving van het nieuwe box 3-systeem vanaf 2027. De partijen in de huidige coalitie geven de voorkeur aan een vermogenswinstbelasting boven een vermogensgroeibelasting. Een vermogenswinstbelasting brengt echter vertraagde rendementen naar de schatkist met zich mee. Omdat de begrotingsmarges in de hoofdovereenkomst klein zijn, worden de kansen op een vermogenswinstbelasting vanwege begrotingsbezwaren sterk verkleind.

Daarom staan ​​niet alleen wetten en praktische bezwaren tussen droom en actie, maar ook budgettaire gevolgen.


14

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *