close
close

Zelfs toen was Wilders niet nodig om kunstenaars het leven zuur te maken. column Jean-Pierre Rawie

Nederland staat niet in de eerste plaats bekend om zijn cultuurliefde, maar van 1949 tot 1987 hadden we op dat gebied iets unieks: de Regeling Beeldende Kunstenaars (BKR), in de volksmond Tegenprestatie genoemd.

Als gevolg hiervan ontvingen schilders en beeldhouwers een basissalaris van de staat, met als voorwaarde dat zij ieder jaar een deel van hun eigen werken afleverden, die in musea werden bewaard.

Dat hield die kunstenaars van de straat en voorkwam dat ze van de honger omkwamen, terwijl de overheid potentiële meesterwerken voor een habbekrats opsnoof, want je wist maar nooit of er onder die arme mensen geen Van Gogh zat. De meeste verdwenen echter voor altijd in de vergetelheid, wat hun makers soms verbitterde. Een graficus die ik ken, verzuchtte: “Van Maastricht tot Den Helder, ik zit in de kelder van het museum.”

Verlegen, langharige slak

De kosten van dit plan waren in de rijksbegroting verwaarloosbaar. Ze was echter niet populair onder het volk. Er bestond een beeld van kunstenaars als langharig, werkschuw uitschot, dat veel van ‘ons belastinggeld’ opdronk. En als iemand kunst moest maken als dat nodig was, kon hij dat ook na het werk doen, toch?

Toen al was Wilders niet nodig om zulke buitenbeentjes het leven zuur te maken en werd het BKR na 37 jaar afgeschaft. Verschillende slachtoffers uitten hun ongenoegen door voor de camera’s van de NOS naakt in een Amsterdamse gracht te springen, maar zelfs dat kreeg niet de gewenste steun.

Een deel van het verworven handwerk siert de muren van kantoren en instellingen als ziekenhuizen en verpleeghuizen, maar dat is slechts een fragment van wat er op voorraad moet zijn. Misschien wordt er ooit een onbekend juweeltje ontdekt tussen die honderdduizenden doeken en sculpturen, maar ik vrees dat het grootste deel ervan ongezien stof aan het verzamelen is. Helaas geldt dit ook voor veel ‘erkende’ kunst.

een gigantische spiegel

In Rotterdam hebben ze er iets op bedacht. Boijmans Van Beuningen heeft zijn magazijn verplaatst van lekkende kelders naar een nieuw gebouw, door de lokale bevolking ook wel “De Pot” genoemd, het eerste museummagazijn ter wereld dat voor het publiek toegankelijk is. Het naderen van het kolossale bouwwerk is al een bijzondere ervaring, omdat de buitenmuur bestaat uit een gigantische spiegel, waardoor je jezelf al van ver kunt zien aankomen.

Toen wij er onlangs waren, was er een tentoonstelling over Lee Miller (hij met die wereldberoemde smalle lippen), een prachtig model uit de jaren dertig, en later ook een fotograaf, van onder meer de onlangs bevrijde Duitse concentratiekampen.

Het was ook fascinerend om te zien hoeveel van ons erfgoed nooit te zien is; planken vol kostbare schilderijen uit zeven eeuwen, waarvan slechts een fractie in het pakhuis kan worden tentoongesteld, onbekende Van Dijcks en Willinks, wat dan ook. En dat is dan alleen nog maar de borg van Boijmans.

Vetgedrukt

Er wordt gezegd dat het Groninger Museum zich richtte op de voormalige tabaksfabriek Niemeijer om daar op dezelfde manier de verborgen schatten tentoon te stellen. Het is aan de gemeente om dit te accepteren en zich gedurfd in te zetten voor cultuur in plaats van projectpromotoren opnieuw volop de ruimte te geven.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *