close
close

Manfred Honeck bereikt het onwaarschijnlijke: de stilte zoeken in Bruckner 8

Manfred Honeck bereikt het onwaarschijnlijke: de stilte zoeken in Bruckner 8

Het gaat niet goed tussen Christian Thielemann en het Koninklijk Concertgebouworkest. Was de Duitser ooit kandidaat voor de functie van regulier directeur? Hij heeft al ruim twintig jaar niet meer voor het orkest opgetreden. Een langverwachte reünie, in de serie rondom het tweehonderdjarig jubileum van Anton Bruckner, werd deze week om gezondheidsredenen afgelast.

Met de vervanging van Thielemann hoefde het publiek zich donderdag niet bedrogen te voelen: de Oostenrijkse dirigent Manfred Honeck, hoofd van het Pittsburgh Symphony Orchestra, dirigeerde in Amsterdam een ​​magistrale uitvoering van Bruckners Achtste symfonie waarin geregeld rust ontstond.

Bruckner en stilte, dat is geen voor de hand liggende combinatie. De Octavo wordt vaak gezien als zijn meest monumentale en oorverdovende creatie; Vaak wordt het woord megalomaan gebruikt. De componist zelf beschouwde deze symfonie echter als de meest mystieke, een kwalificatie die Manfred Honeck serieus moet hebben genomen. Met een ongewoon lange stilte spoorde Honeck, een vrome katholiek als Bruckner, het publiek en de muzikanten aan om zich zo hard mogelijk te concentreren, zelfs voordat de symfonie begon, alsof hij een stil gebed leidde. Hier gaat iets bijzonders gebeuren, voelde je.

perfecte eenheid

In het eerste deel werd duidelijk dat Honeck aan het Concertgebouw een Bruckner-opvatting presenteerde die afwijkt van de gebruikelijke. Er zijn geen majestueus op elkaar gestapelde bouwstenen, maar een perfecte eenheid en onderlinge logica door in elkaar overvloeiende stemmingswisselingen. Honeck heeft de gave om muzikale taal in Bruckner-blokken te plaatsen voorbij elk tijdsbesef. De versnellingen en vertragingen klonken nooit geforceerd: ze waren zo subtiel verweven in de muzikale structuur dat ze pas opvielen als ze zich al breed hadden gemanifesteerd.

Lees ook

Terugblik op het vorige concert van de KCO Brucknercyclus

Klaus Mäkelä in repetitie met het Concertgebouworkest.

Het is waar dat de RCO niet optimaal functioneerde. Met twee uitvoeringen van Beethovens Fidelio al achter de rug – en nog een in het verschiet – was Bruckner zeker geen lichte verfrissing in een drukke week. Donderdag waren er bij alle orkestgroepen veel meer ongelijkheden dan gebruikelijk: gemiste noten en soms ongelijke verdeling. En toch had het geluid dat uit het Concertgebouwpodium tevoorschijn kwam een ​​ongelooflijk mooie kleurstelling die het grotendeels overschaduwde.

zachte blaasinstrumenten

Zo werden de tegenstemmen prachtig uitgelicht en klonken de zachte blaasinstrumenten bijna onhoorbaar, als echo’s van een kopermotief. Van de etherische rust tussen de hoorn- en hobosolo’s in het eerste deel tot de soms pijnlijk klinkende climaxen, alles leek in dienst van iets groters. Het Scherzo daarentegen, krachtig uitgevoerd als Oostenrijkse boerenvolksdans (die vallende beweging op de lage snaren!), hield Bruckners spirituele dimensie stevig verankerd in het aardse.

Met een zachte roeiriembeweging, ondersteund door een zeldzame sonore contrabassectie, ontstond een fantastisch Adagio. Dat Bruckner in dit emotionele centrum van de symfonie een onnavolgbare dwaling maakt tussen twijfel en triomf, was in elke vezel voelbaar. Dankzij zijn organische aanpak bereikte Honeck het onwaarschijnlijke: de kracht van stiltes was minstens zo groot als die van climax-cimbaalslagen.

En dan het einde: filmisch, zoals vaak genoemd. Maar er waren nauwelijks afbeeldingen van hoge kathedralen of imposante bergketens. In wat misschien wel het hoogtepunt van de Bruckner-cyclus tot nu toe zou worden, had de muziek, en puur de muziek, als gebed, genoeg van zichzelf.




Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *