close
close

Huis Bartolotti was dankzij veertien open haarden een huis vol privacy, warmte en comfort.

Huis Bartolotti was dankzij veertien open haarden een huis vol privacy, warmte en comfort.

Historicus Bob Pierik beschouwt de 17e-eeuwse interieurs van Pieter de Hooch en Johannes Vermeer als een door mannen gepropageerd ideaalbeeld. Haar ‘huiselijke vrouwenscènes’ wekken de indruk dat de ‘Gouden Eeuw’ een ‘periode was vol huiselijkheid en een schoonmaakwoede met de vrouw achter de voordeur’, schrijft Pierik in het onlangs verschenen artikel. Zoveel leven om de hoek. Een geschiedenis van het alledaagse Amsterdam in de 17e en 18e eeuw.

De werkelijkheid was anders, wil Pierik op basis van getuigenverklaringen over misdrijven, buurtgeschillen, seksueel geweld en vechtpartijen uit het dossier van de secretaris-generaal van de procureur-generaal duidelijk maken, een positie vergelijkbaar met die van een huidige officier van justitie. Volgens Pierik werden de drukke straten en pleinen van Amsterdam bevolkt door mannen en vrouwen. Want voor vrouwen in Amsterdam in de 17e en 18e eeuw was niet werken uitzonderlijker dan werken. Niet alleen waren er veel vrouwen in de cafés en op de markten, maar ook veel huisvrouwen en dienstmeisjes gingen de straat op om boodschappen te doen of kleding te bleken.

Tussen de regels door wekt Pierik ook de indruk in Amsterdamse huizen uit de 17e en 18e eeuw te hebben gewoond. Het normale huis waarin de Amsterdammers woonden, al dan niet met hun bedienend personeel, was het ‘open huis’, zoals Pierik het noemt. Het hoofdhuis was een grote open ruimte met een semi-openbaar karakter: “De grens tussen het huis en de straat was veel minder sterk dan nu.” Open huizen noemt hij transparant: volgens hem stonden de deuren en ramen bijna altijd open en bovendien waren de muren en vloeren dun. Privacy bestond niet in het 17e-eeuwse Amsterdam. “Er waren altijd ogen en oren die opletten. “Iedereen was een constante getuige van elkaar, of ze nu buren, vrienden of vijanden waren.”

Dit is in tegenspraak met wat de Canadese architectuurhistoricus Witold Rybczynski stelt Thuis. Een korte geschiedenis van een idee (1986). Rybczynski presenteert de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als het land waar het ‘open huis’, met een hoofdhuis waar mensen zich thuis voelden, in relatief korte tijd werd omgevormd tot een besloten en besloten plek. In de Nederlandse steden van de 17e eeuw werd het huis een ‘thuis’ dat niet alleen privacy bood, maar ook comfort en een huiselijke sfeer.

Receptiekamer.
Foto Lebrina Latupeirissa

Doe je schoenen uit

In Rybczynski haalt in zijn boek een Duitser en een Fransman aan die erop wijzen dat bezoekers in de 17e eeuw in veel Nederlandse huizen hun schoenen moesten uittrekken voordat ze privékamers binnengingen. Hierdoor werd een grens getrokken tussen de openbare ruimte en het particuliere ‘huis’, merkt Rybczynskij op. Dit was een ‘nieuw idee in de westerse wereld destijds’, schrijft ze, en kwam niet voort uit een verzorgingswaanzin die aan vrouwen werd opgelegd, maar uit ‘de wens om het huis te definiëren als een aparte en speciale plek.’

In de huiselijke interieurs van De Hooch en Vermeer, waarin voornamelijk vrouwen, kinderen en huisdieren voorkomen, ziet ze bewijs van haar bewering dat het ‘huis’ een uitvinding van de Nederlandse vrouw is. Anders dan Pierik gaat hij ervan uit dat Vermeer en de Hooch niet het ideale huis van de 17e-eeuwse mens schilderden, maar eerder het bestaande echte huis zoals dat in Amsterdam en andere Nederlandse steden was ontstaan. Of dit daadwerkelijk het geval was, valt moeilijk te bewijzen. Want in de grachtengordel staan ​​bijvoorbeeld maar heel weinig huizen uit het begin van de 17e eeuw. En de huizen uit die tijd daar zijn in de loop van de tijd ingrijpend veranderd. Zelfs achter de vrijwel ongewijzigde Hollandse renaissancegevel van het Bartolottihuis aan de Herengracht ligt een heel ander huis dan toen het in 1620 werd voltooid. In 1689 werd het huis gesplitst, toegeschreven aan de architect Hendrick de Keyser. Halverwege de 18e eeuw werd het rechterhuis, nu een museum, geheel gerenoveerd en uitgebreid met een achterhuis dat bijna net zo groot is als het voorhuis. Het huis links is in de 19e eeuw volledig gerenoveerd. In de jaren 1967-1970 werd het Bartolottihuis gerestaureerd, niet naar de staat waarin het zich in 1620 bevond, maar naar die van de 18e en 19e eeuw.

Maar er bestaat nog steeds een inventaris van het Bartolottihuis uit 1664, waarop het interieur van het oorspronkelijke huis met de hoofdingang te zien is. Achter de entree bevond zich een ‘entreekamer’, een overblijfsel van de oude ‘open huis’ gevel die dienst deed als ontvangstruimte. Aan elke kant van de hal waren twee grote kamers. Het achterhuis omvatte een “grote hal” en een zijkamer aan weerszijden van een gang die vanuit de voorhal naar een vreemd lange kamer met uitzicht op de tuin leidde die dienst deed als woonkamer voor het hele gezin. De bovenste verdieping, bereikbaar via een wenteltrap, had ongeveer dezelfde indeling.

Uit de inventarisatie blijkt ook dat de interieurs van De Hooch en Vermeer geen ideaalbeeld waren, maar werkelijkheid voor de Amsterdamse rijken. Het Bartolottihuis was in de 17e eeuw een waar ‘thuis’, waar de drie-eenheid van privacy, huiselijkheid en comfort heerste. Zo had de vrouw des huizes een eigen kamer waar ze klavecimbel kon spelen en was er ook een studeerkamer. De “jongedames” hadden hun kamer in een verlengde van de tuin. Boven was de “meisjeskamer” voor het vrouwelijk personeel. Ook de ‘bedienden’ hadden een eigen kamer.

Vloerkleden en tientallen schilderijen, waaronder één van een boerenbruiloft, die in de kamers hingen, zorgden voor een huiselijke sfeer. De vloeren waren van hout of bedekt met zwart-witte marmeren tegels, zoals in de schilderijen van De Hooch. En dankzij de veertien open haarden genoot het Bartolotti-huis in de winter van aangename warmte.

Foto Lebrina Latupeirissa
Foto Lebrina Latupeirissa




Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *