close
close

Ze leven nog steeds in de handen van jonge artsen.

In de interviewreeks Dichtbij het Einde reflecteren UMC-medewerkers Ginette Hesselmann, Bas de Vries en Jesse Gruiters samen met hun collega’s over een ongemakkelijk onderwerp: de dood. Een onderwerp dat we soms liever vermijden. Hoe verhouden onze collega’s zich tot de eindigheid van het leven? In het derde interview spreken ze met Ronald Bleys (1959). Hij is anatomieleraar.

Wanneer kwam u voor het eerst in aanraking met de dood?

“De eerste keer was een ongeluk. Ik zat in het vierde jaar van de middelbare school, ik was ongeveer 16 jaar oud. Wij fietsten iedere dag vanuit de wijk Zuilen naar het Bonifatius College. Mijn vrienden en ik werden gepasseerd door een meisje op de gracht. Voor onze ogen viel hij van zijn fiets. We zagen het stuur van een stadsbus over zijn hoofd passeren. Het was verschrikkelijk.”

Ronald Bleys

“Ik weet nog precies waar we waren. Het was erg snel. Hij had lang haar, weet ik nog. We hoorden een schreeuw en toen gebeurde het. Toen verscheen zijn naam in de krant.”

“Mijn vrienden en ik beefden. Niet vanwege al het bloed, maar vanwege het feit dat ze er ineens niet meer was. Plotseling, vanwege zo’n tragisch ongeval. “Het was echt absurd.”

Hoe was het voor jou om zijn verminkte lichaam te zien?

“Ik heb natuurlijk alles gezien. Heel vreemd, maar ik heb er nooit problemen mee gehad. Al van jongs af aan was ik geïntrigeerd door de binnenkant van het menselijk lichaam.”

“Nee, het trillen dat ik had tijdens het busongeluk zat op een dieper niveau. We schrokken omdat het meisje er opeens niet meer was. Plotseling, als gevolg van een tragisch ongeval. Iets wat iedereen had kunnen overkomen.”

Hoe zag jij de dood op dat moment eigenlijk?

“Natuurlijk heb ik op school geleerd wat de dood betekent vanuit biologisch oogpunt. Dat het leven stopt, dat het lichaam stopt met functioneren.”

“Ik kom uit een katholiek gezin. Niet erg religieus, maar we werden gedoopt en ik was misdienaar. Hij had dus dingen geleerd over het hiernamaals, dat er misschien iets zou zijn na de dood. Maar naarmate ik ouder werd, geloofde ik het al snel niet meer. Het wetenschappelijke aspect kwam naar voren. Hemel? Probeer het maar, dacht ik.

“Veel later werd ik spiritueler. Via mijn toenmalige vriendin, een huisarts, kwam ik in aanraking met het boeddhisme. Ik ben het volkomen eens met deze manier van leven. Al waren er natuurlijk ook dingen die mij deden nadenken: moeten we echt tot zulke extremen gaan?

‘Kijk, ik weet niet of mijn ziel na mijn dood zal overgaan naar een nieuw leven. “Ik zou liever ergens in geloven, maar dat is juist wat ik zo lastig vind.”

“Het boeddhisme heeft mij echter een aantal dingen gegeven in mijn manier van leven. Ik neem de dingen in het leven zoals ze komen, kan ze goed accepteren en maak me over bepaalde dingen niet meer zo druk. Ik probeer iedereen heel serieus te nemen in zijn standpunten. Dat vind ik heel belangrijk.”

Ik maak een snelle sprong. We zijn hier in uw kantoor, maar hiernaast zijn de rechtszalen. Herinnert u zich uw eerste bezoek aan deze kamer?

“Dat was toen ik eerstejaars was. Het onderwijs was in die tijd heel anders georganiseerd. Gedurende het eerste halfjaar kregen we voor het eerst les in kinesiologie. Preparaten met botten en spieren zag je al in de les. Zo begon het. Wat ik zag, vond ik ongelooflijk intrigerend. Alles was heel anders dan de gestileerde afbeeldingen in de atlas. Ik ontdekte dat mensen niet zomaar een verzameling structuren zijn met een huid eromheen, maar dat al deze structuren ergens met elkaar verbonden zijn.

Voordat we de montagekamer binnengingen, kregen we de presentatie van een Joegoslavische professor. Hij legde uit wat de bedoeling was die middag. Zijn assistent, een echte Utrechter, zette in de montagekamer de huisregels op een rijtje. Ik herinner me nog dat hij tijdens deze uitleg per ongeluk een dubbel negatief gebruikte: “Ook is het ten strengste verboden om de bodylift niet te gebruiken.” Natuurlijk zaten we allemaal in de knel.”

“Toen zijn we vrij snel aan de slag gegaan. De aluminiumfolie werd van de lichamen verwijderd. Ik weet nog dat ik het bijzonder vond dat er zoveel lichamen op een rij lagen. Maar al snel was alles heel normaal. Nou ja, normaal. Natuurlijk niet, maar ik wist natuurlijk wel dat deze lessen ooit zouden komen.”

“Ik was er ook niet bang voor. Net als andere medestudenten was hij als kind al gefascineerd door het menselijk lichaam als biologisch fenomeen. Ik moest het gewoon zien. Het is natuurlijk ook heel bijzonder, misschien praat ik er te snel over. De eerste keer dat ik in de montagekamer was, was ik vol emoties. Ik heb er thuis veel over gesproken. Zelfs tijdens het diner.

Waarom praatte je zo veel over je ervaringen in de montagekamer?

“Later besefte ik dat spreken ook een soort verwerking was. Ik probeerde hem een ​​plek te geven. Maar het was natuurlijk ook wel een beetje moeilijk. Ik was nog heel jong. “Elke student moet op deze manier zijn weg vinden.”

“Tijdens de les liepen er trouwens ook twee medisch psychologen rond in de snijzaal. Ze waren daar om naar ons te kijken. Hoe reageren studenten? Toen ik later zelf student-assistent werd, merkten we dat studenten tijdens deze opleiding tegen emotionele problemen aan konden lopen. Daarom zijn we discussiesessies gaan organiseren.”

“Halverwege de praktijk werden de studenten uitgenodigd om in de eetzaal ervaringen uit te wisselen. De lerares en al haar assistent-studenten waren bij deze sessies aanwezig. In het begin was het een beetje ongemakkelijk. Ik denk dat het voor iedereen nog een beetje zoeken was. De leraar sprak vrijwel voortdurend. Later kwam er meer ruimte voor de ervaringen en emoties van de studenten. Veel studenten hebben dit als ondersteunend ervaren. Carvinglessen lijken misschien vreemd en moeilijk. Dat is heel normaal.”

Hoe was dat voor jou?

“Er zijn een aantal belangrijke momenten geweest in mijn ontwikkeling als anatoom. Deze ervaringen hebben mij gevormd, ook als persoon. Laat me een voorbeeld geven. We krijgen ons lichaam van mensen die hun lichaam doneren aan de wetenschap. Wij zijn de mensen daar enorm dankbaar voor. Hierdoor kunnen geneeskundestudenten het vak leren. “Ze leren knippen en zien hoe het lichaam in elkaar zit.”

“Om de lichamen zo goed mogelijk te kunnen gebruiken, worden ze grotendeels geconserveerd. Hierdoor ziet het lichaam er heel anders uit. De huid verliest zijn roze kleur en wordt een beetje rubberachtig. Wij scheren ook ons ​​haar, omdat dat veel hygiënischer is. Kortom, een mens ziet er heel anders uit op de snijtafel.”

“Toen ik een jonge anatoom was, had ik op een dag besloten een overleden persoon te conserveren. Op een dag kreeg ik een bericht dat mij een nieuw lichaam was aangeboden. Ik herinner me nog heel goed dat ik de overledene, een oude vrouw met ingevallen wangen, uit de koude kamer haalde. Ik was verrast door de aanblik. Een mens! Met kleding, met haar. Anders dan wat ik kende uit de montagekamer. Ik besefte plotseling: ‘Natuurlijk hebben ze zo mensen hierheen gebracht. En nu moet ik mijn kleren knippen en mijn haar scheren. Wauw, nu zie ik echt waar ik mee bezig ben.” Het was een heel bijzondere ervaring. Deze vrouw heeft mij veel geleerd. Vanaf dat moment voelde ik veel meer voor onze lichaamsdonoren.”

“Vroeger waren deze mensen enigszins objecten, heel abstract. Natuurlijk waren we de mensen dankbaar, maar ik vond het vooral fascinerend om het menselijk lichaam te ontdekken. Mensen zijn fantastisch! Hoe meer ik hierover weet, hoe beter het wordt. De kleine mini-biomechanische systemen…’

Maar opeens lag daar een persoon?

“Ja eigenlijk. Ik ging ineens van verrassing naar schrik, van leerobject naar mens. Ik dacht: het is een mens. Het is een mens. Natuurlijk, het is een mens.”

“Kort daarna overleed mijn grootmoeder, op de verjaardag van mijn moeder. Ik had in mijn familie geen sterfgevallen meegemaakt, dus zag ik voor het eerst een overleden familielid. De volgende dag zat ik weer in de montagekamer. Dat was ook een moment van begrip. Ja, dacht ik, dit is precies iemand zoals mijn grootmoeder. Iemand met een rijk leven, maar ook met vreugde en verdriet. Een leven met liefde en pijn en alles wat daarbij komt kijken.

“Dit vertel ik ook aan eerstejaars als ze voor het eerst de knipzaal bezoeken. Ik geef altijd twee dagen voor de eerste praktijk een introductiecollege. Dan zeg ik: ‘Je hebt al een apart exemplaar gezien, maar nu ga je met complete lichamen werken. Dit is iets bijzonders. Werken met een overleden mens. Deze mensen wilden dat je iets van hen zou leren. Bereid je daarom zo goed mogelijk voor. Dit is hoe deze mensen worden geëerd…”

“Natuurlijk merk ik ook enige spanning bij de studenten. Ik leg altijd uit dat de confrontatie met een overleden persoon emoties kan oproepen. ‘Wees daar niet verbaasd over,’ zeg ik tegen hem. ‘Iedereen verwerkt het op zijn eigen manier. Geef hem ruimte en tijd, ook tijdens trainingen. Loop gerust even weg als het niet lukt.’”

“Studenten maken de overstap meestal vrij snel door. Vaak komen ze heel rustig de dissectiekamer binnen, waarbij ze de lichamen eerst voorzichtig aanraken. Er treedt echter al snel een soort gewenning op. Na een kwartier slaat de sfeer in de montagekamer om. “De studenten leunen over een lichaam, zijn druk bezig met praten en verkennen het menselijk lichaam.”

“Soms komt een student bij mij met een vraag. Bijvoorbeeld omdat ze een afwijking in het lichaam hebben gevonden. Vervolgens vragen de leerlingen of de persoon daardoor heeft geleden. Dan probeer ik zo goed mogelijk te antwoorden. Het is heel prettig om met studenten te werken, dat vind ik het leukste aan het werk.”

“De studenten hebben veel respect voor de mensen die hun lichaam hebben gedoneerd, zodat zij zich kunnen voorbereiden op hun beroep. Soms zie je dat studenten dit op hun eigen manier interpreteren. Ik zag ooit een studente aan het einde van de laatste oefening haar hand op haar lichaam leggen en haar bedanken. Dat was heel bijzonder, moet ik zeggen.”

“Studenten nemen ook deel aan de jaarlijkse bijeenkomst ter nagedachtenis aan de dierbaren van mensen die hun lichaam aan de wetenschap hebben geschonken. De leerlingen lezen de namen van de overledenen voor. Na de bijeenkomst liepen we met familieleden en studenten naar het monument midden in de stilte van het ziekenhuis. Bij het monument ligt een boek waarin alle namen van de schenkers staan ​​geschreven.”

We zijn nog niet uitgepraat, maar ik moet je de laatste vraag stellen. Wat heeft de dood je geleerd over het leven?

“Wat is het leven toch geweldig! Het leven is echt heel mooi. Misschien ook dat we ons bij de dood niet al te veel zorgen moeten maken. Er komen mooie dingen op ons pad, maar ook dingen waar we niet om hebben gevraagd.”

“De dood is ook een van deze dingen. Al geloof ik wel dat we op een bepaalde manier blijven leven. Ik denk even aan een nummer van de band Dream Theater. De naam van het nummer De geest gaat door. De titel zegt het al: de mensen die we verloren hebben, zijn er nog ergens. Ze leven in onze herinneringen, maar ook in onze daden. Als mijn dochter het moeilijk heeft op school, vertel ik haar de woorden die mijn vader tegen mij zei toen ik het moeilijk had. Zijn stem resoneert in mij. Zo blijft iedereen op een bepaalde manier leven, ook mensen die hun lichaam ter beschikking hebben gesteld aan de wetenschap. “Ze leven nog steeds in de handen van jonge artsen.”

als ik morgen dood ga
het gaat goed met me
omdat ik geloof
dat nadat we weg zijn
De geest blijft”

Andere delen van de serie “Bij het einde”

Vragen, opmerkingen of advies voor de redactie?

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *