close
close

Voor zijn eerste roman verdiepte deze Amsterdamse kunstverzamelaar zich zeven jaar lang in het oude China (o.a. opium en gebonden voeten).

De in Amsterdam gevestigde Japanse en Chinese kunstverzamelaar en kunstenaar Ferdinand M. Bertholet debuteert als romanschrijver bij Het opiumbed. Daarin valt de hoofdpersoon, een alter ego, steeds meer samen met de studente die verliefd is op de Chinese schemerwereld van haar dromen.

Marjolijn de Cocq

Eén van de meest opvallende elementen in zijn woonkamer vol oosterse kunst is een antiek donkerbruin houten Chinees bed. Daarop een verzameling opiumpijpen. Deze automatische conclusie zal het opiumbed zijn van de gelijknamige eerste roman van de Amsterdamse kunstenaar en verzamelaar Ferdinand M. Bertholet: een bed waarop opiumrokers konden gaan liggen.

Nee. Hoewel het bed klassiek is, was het eigendom van een mandarijn, een administratieve ambtenaar van het Chinese rijk. Bertholet (71), Ferry voor familie en vrienden, heeft een opiumbed, ligt boven; Dat geldt ook voor het Chinese bed waarin hij slaapt, weliswaar niet op houten planken, maar op een matras met al het huidige comfort. Ook heeft hij – de ogen van de gepassioneerde verzamelaar stralen – een Chinees trouwbed.

“Het ligt opgeslagen, het is een gigantisch ding: het is ruim 2 meter breed en 4 meter lang, je komt binnen via een portaal en er staan ​​bankjes waar je samen thee kunt drinken voordat je gaat slapen. Dan zie je dat oude schilderij en het snijwerk en alle inscripties, zo mooi dat het ze wel moest hebben. Zo’n bed heeft een verhaal te vertellen, het heeft een bepaalde kracht, daar geloof ik in.”

In zijn eerste roman Het opiumbed Een kunstenaar uit Amsterdam met dezelfde passies als de schrijver koopt een opiumbed uit het begin van de 19e eeuw, wat hem onweerstaanbaar aantrekt. Als hij slaapt droomt hij van een liefdesverhaal dat zich anderhalve eeuw eerder afspeelde in China, tussen de student Zhang Zijun en de courtisane Kleine Bron.

Hij herkent de naam van Zhang Zijun als de zijne; Kandidaat in brieven, geboren in het tweede jaar van de regering van keizer Xianfeng. De wereld “aan de andere kant” absorbeert hem steeds meer en verlicht zijn pijn door de vulgariteit van de moderne wereld. In het hedendaagse Amsterdam zoekt hij naar het hedendaagse equivalent van zijn geliefde.

Net zoals Zhang de vastgebonden voeten van zijn geliefde bewondert, heeft de kunstenaar/verzamelaar van het boek een fetisj voor hoge hakken die ook die van Bertholet is. Hij bezit vijftig paar Chinese ‘lotusschoenen’. “Ik vind het visueel heel mooi. Westerlingen haten het zo erg dat het voor ons onbegrijpelijk en zelfs weerzinwekkend is. Maar in China werd het beschouwd als de allerhoogste esthetiek. Ik ruik het af en toe.” Gelach. ‘Of nee, vergeet dit maar, ik wil niet die schoenensnuivende idioot zijn. ‘Ik ga even koffie drinken voordat ik te opgewonden raak.’

Ze heeft vijf non-fictieboeken gepubliceerd, onder meer over erotische kunst en courtisanes in het oude China, over vroege Chinese fotografie en over het ‘verloren ritueel’ van opium. Waarom besloot je nu een roman te schrijven?

“Toen ik vreemde dromen kreeg, begon ik ze op te schrijven. Sinds mijn kindertijd heb ik mij nooit meer thuis gevoeld in de huidige omgeving. Mijn vader nam ons in de jaren vijftig mee naar een Chinees restaurant op het Rokin. Er waren die rode pilaren met gouden draken, de schilderijen van stille paviljoens en in mist gehulde bergen. Ik wist het al sinds ik 7 of 8 jaar oud was: dat is mijn wereld. Dromen, dat is wat ik altijd deed.”

Je slaapt in een Chinees bed en verlangt, net als je hoofdpersoon, naar vervlogen tijden in een andere cultuur. Wanneer ik romanschrijvers interview, ben ik altijd heel voorzichtig als ik vraag naar de autobiografische inhoud van hun boek. Sterker nog, ik denk dat niet klaar. Ik moet nu bij je zijn.

“Er schuilt absoluut een autobiografische waarheid in. Die dromen waren heel indringend en bleven de hele dag bij me, ze waren geen willekeurig product van mijn verbeelding. Ik had het gevoeld; Die vrouw, ik ken haar echt. Mijn hoofdpersoon vlucht die dromen tegemoet. Hij leidt twee levens die aanvankelijk parallel lopen, maar elkaar steeds meer overlappen.”

“Voor mij was het natuurlijk niet zo intens als in het boek. Maar omdat alles hier zo lelijk lijkt, was dit voor mij een vorm van escapisme. Tijdens het schrijven heb ik zeven jaar in een andere wereld doorgebracht. Letterlijk schrijven, met een potlood in dat bed waar ik vaak rond 3 uur ’s ochtends wakker werd.”

Drinken? Het is tenslotte een bekende bijwerking.

“Ik drink geen alcohol, maar rook wel af en toe opium. Moet ik dat zelfs zeggen? Vanaf de eerste keer had ik daar ook een soort herkenning mee. Het oude ritueel bestaat niet meer, niemand weet meer hoe het moet. Het klinkt arrogant, maar ik heb me erin verdiept. Ook voor het boek dat ik erover schreef. Wat ze nu zeggen over het moeten leven ‘in het nu’, dat werd mij onthuld terwijl ik opium rookte; “totale duidelijkheid.”

“Ons bewustzijn wordt in beslag genomen door de tijd: gisteren, vandaag, morgen. Met opium verdwijnt alle bewustwording ervan, het is een duidelijke drug die inspireert. Baudelaire, Slauerhoff, Dickens, niet voor niets consumeerden ze allemaal opium. Het is lichamelijk slecht voor je. Ik sport veel, het is niet mijn wereld, maar het moet wel: de botten worden bij elkaar gehouden door spieren. Als je opium rookt, sterf je gewoon op de elliptische machine. Maar sommige delen van Zhang heb ik onder invloed van opium geschreven.”

Bertholet laat een foto zien van zijn voormalige Parijse opium-entourage; de ​​meeste leden zijn dood en sommigen roken tot het einde. Hij ruikt zijn favoriete opiumpijp, de bitterzoete geur die ook uit het opiumbed kwam dat hij op een veiling kocht.

Vervolgens spreidt hij de vleugels van de zilveren cicade die hij Zhang in zijn roman aan Little Source vraagt: een vlammenverberger die over het glas van een opiumlamp wordt geplaatst, zodat de ogen van de roker het kijken naar de oproepen niet beu worden. Bertholet doet de lamp aan en het licht schijnt door de rode ogen naar boven; Net als in het verhaal van Zhang en kleine Bron zijn dit ingelegde robijnen.

Hier thuis zie ik allerlei dingen die je in je boek beschrijft.

“Zelfs buiten!” Bertholet trekt een gezicht en wijst naar het raam dat uitkijkt op de binnenplaats Oud-Zuid, waar de hamerslagen vandaan komen. In het boek beschrijft hij de gruwel en de vruchteloze protesten van zijn hoofdpersoon als een oude boom wordt omgehakt. “Die hoofdpersoon is een vrek. Sterker nog, ik ben nogal pessimistisch over mijn omgeving en voel alles daarbuiten als een last. “Ik heb al snel gezien dat hier in de stad alles lelijker wordt en het verbaast me dat andere mensen die lelijkheid niet opmerken.”

“Er zijn hier altijd renovatiewerkzaamheden, er is altijd lawaai. Als het mooi weer is, huiver ik al: de mensen zullen weer lachen, schreeuwen en stomme muziek op hun balkon spelen. Het lijkt erop dat mensen alle fatsoen hebben verloren.”

“Die boom waarover ik schrijf was een walnotenboom, dus je kon de huizen erachter niet eens zien. Toen kwamen er nieuwe mensen wonen en die boom hebben ze verwijderd om een ​​grote schuur te bouwen. Het lijkt misschien overdreven, maar elke ochtend als ik opsta en naar beneden ga, zie ik die lege plek. Je gaat die mensen daarom haten. Dat alleen al is reden genoeg om naar die poëtische schemerwereld te vluchten. “Ik vond het geweldig om daar te zijn.”

Je hoofdpersoon raakt er steeds meer van overtuigd dat hij echt in die andere wereld leefde. Geldt dat ook voor jou?

‘Absoluut. En dat verleden doordringt mijn heden, daar twijfel ik niet aan.’

Marjolijn de Cocq is sinds 2017 boekencoördinator Het woord en schrijft over boeken, kunst en cultuur.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *